In het denkbeeld van het Hindoeïsme is het doel om moksj te bereiken (de ziel bevrijden van het rad der geboorte en dood).
Op aarde leven ontelbare wezens; elk van deze wezens bestaat uit een puur geestelijke ziel (aatmaa) en een stoffelijk, materieel lichaam. De zielen hebben altijd al bestaan en “verhuizen” al naar gelang hun karm (de volbrachte daden) steeds weer naar een nieuw lichaam.
De mens is een hoge levensvorm en in staat om de kennis en het inzicht te verwerven, die men nodig heeft om verlossing te bereiken. Maar de mens loopt ook het risico “af te zakken”. Zo kan een, in religieus opzicht lagere levensvorm, als bijvoorbeeld een hond de wedergeboorte zijn van een mens die zich in een vorig leven niet goed heeft gedragen. Omdat een dier veel moeilijker de kennis kan verwerven die men nodig heeft om het rad der wedergeboorte te verbreken en de verlossing te bereiken, is een dergelijk wedergeboorte vrij wanhopig. Een levenswijze waarin de plichten en regels van de Hindoes een centrale plaats innemen, verheft de mens. Wanneer hij zich echter blind staart op de buitenkant van zaken, een houding die maayaa wordt genoemd, is de verlossing ver weg.