Dohaa:
Djay Ganésh Gierdjaa soewan, mangal moel soedjaan. Bradjmohan karté wienay, déwa abhay wardaan.
Hulde Ganésh, zoon van Gierdjaa (maataa Paarwatie), bron van geluk en leven, Bradjmohan (is de schrijver) verzoekt u zijn vrees weg te nemen (door hem in bescherming te nemen).
Chaaliesaa
Djay Gierdjaapatie dien dayaalaa, sadaa karat santan pratiepaalaa. Bhaal chandramaa sohat nieké, kaanan koenddal naag-phanie ké.
Hulde, heer van Gierdjaa (Paarwatie), weldoener van armen, die altijd de zorg voor de heiligen draagt. Prachtig siert de maan het voorhoofd, met ringen aan de oorbellen en de sierlijke kap van de slang.
Ang gaur, shier Ganga bahaayé, moendd-maal tan ksjaar lagaayé. Wastra khaal baaghambar sohay, chhawie ko dékhie naag man mohay.
Blank lichaam, Gangaa op het hoofd stromend, ketting van doodshoofden dragend en het lichaam besmeurd met as. Het kleed van tijgervel staat u goed en de slang is dol op dit prachtig gezicht.
Maynaa maatoe kie hawé doelarie, baam ang sohat chhawie nyaarie. Kar trieshoel sohat chhawie bhaarie, karat sadaa shatroe ksjaykaarie.
De oogappel van moeder Maynaa siert u met haar unieke schoonheid aan uw linkerzijde. (Maynaa is de moeder van Paarwatie, haar oogappel is Paarwatie). In uw hand schittert de Triesjoel (een drietandige wapen), die altijd de vijanden verslaat.
Nandie Ganésh sohay tahé kaysé, saagar madhya kamal hay djaysé. Kaartiek sjaam aur ganraaoe, yaa chhawie kau kahie djaat naa kaaoe.
Nandie (rijdier van Sjiew) en Ganésh (tweede zoon van Sjiew) dragen bij tot uw pracht, zoals de lotusbloem in de oceaan. De donkergetinte Kaartieké (oudste zoon van Sjiew) en de keizer van uw dienaren (Ganésh), zulks pracht valt niet te beschrijven.
Déwan djab hie djaay poekaaraa, tabhie doekh prabhoe aap niewaaraa. Kieyaa oepdraw Taarak bhaarie, déwan sab mielie toemhie djoehaarie.
Steeds als de déwtaa’s (de godheden) een beroep op u deden, hebt u ze uit hun lijden verlost. Toen Taarak (een demon) zijn terreur ontketende, vroegen de déwtaa’s wederom om uw hulp.
Toerant sharaanan aap patthaayo, law-niemesh maha maarie gieraayo. Aap djalandhar asoer sanghaaraa, soeyasj toemhaaraa wiediet sansaaraa.
Onverwijld zond u toen Sharaanan erheen, die in een oogwenk hem ter aarde velde. (Sharaanan is een andere naam voor zoon Kaartieké). U doodde zelf de demon Djalandhar. Uw roem reikt over de hele wereld uit.
Triepoeraasoer san yoedh machaayie, tabhie kriepaa kar lien bachaayie. Kieyaa tap-hie Bhagierath bhaarie, poeraw pratiegyaa taasoe poeraarie.
U streed met de demon Triepoeraasoer waarmee u velen hebt gered. Streng was de ascese / boetedoening van Bhagierath waardoor u een eerder gedane belofte volbrachte.
Daanien mé toem sam kaw naahie, séwak stoetie karat sadaahie. Wéd maahie mahiemaa toem gaayie, akath anaadie bhéd nahie paayie.
Er zijn geen milde schenkers zoals u, uw dienaren zingen daarom altijd uw lof. Uw grootheid zoals in de Wéds bezongen is onbeschrijfelijk, niet te doorgronden en zonder een begin.
Pragatté oedadhie manthan mé djwaalaa, djarat soeraasoer bhayé wiehaalaa. Kienh dayaa tah karie sahaaie, nielkantth tab naam kahaayie.
Toen bij het karnen van de oceaan het wereldgif verscheen, raakten zowel godheden als demonen verschrikt. Toen hebt u, gedreven uit medelijden, de gif ingenomen, sindsdien bent u bekend als Nielkantth (blauwhalzig).
Poedjan Raamchandra djab kienhaa, djiet ké Lank Wiebhieshan dienhaa. Sahas kamal mé ho rahé dhaarie, kienh parieksjaa tabhie poeraarie.
Nadat u door Raamchandra (Shri Raam) werd vereerd, overwon hij Lankaa (paleis van Raawan) en schonk dit aan Wiebhiesjan (broer van Raawan). Bij het aanbieden van duizend lotussen, nam u de beproeving…
Ék kamal prabhoe raakhé djo-ie, kamal nayn poedjan chahoe soyie. Katthien bhaktie dékhaa prabhoe Sjankar, bhayé prasan dieyé iekchhiet war.
Een lotus liet u eraan ontbreken, in plaats waarvan de toegewijde zijn eigen oog offerde. Toen u zulks grote offer zag, raakte u verheugd en schonk hem de verlangde zegen.
Djay djay djay anant awienaasie, karat kriepaa sab ké ghatt waasie. Doeshtt sakal niet mohé sataawé, bhramat rahé mohé chayn na aawé.
Hulde, o oneindige, onvergankelijke en alomtegenwoordige die allen bijstaat. Boosdoeners belagen me steeds, steeds raak ik op een dwaalspoor, mij wordt geen rust gegund.
Traahie traahie may naath poekaaroe, yah awsar mohie, aan oebaaro. Lé triesjoel sjatroe-o ko maaro, sankatt té mohie aan oebaaro.
Gekweld roep ik u aan, bevrijdt u mij alstublieft uit nood. Grijpt u uw Triesjoel (drietandige wapen) en bevrijdt mij.
Maataa pietaa bhraataa sab koyie, sankatt mé poechhat nahie koyie. Swaamie ék hay aas toemhaarie, aayé harhoe ab sankatt bhaarie.
Ouders, broers en anderen laten me bij problemen achter. Alle hoop heb ik op u gevestigd, neemt u alstublieft mijn problemen weg.
Dhan nierdhan ko dét sadaahie, djo koyie djaanché so phal paahie. Astoetie kéhie wiedhie karoe toemhaarie, ksjhamhoe naath ab choek hamaarie.
U schenkt steeds rijkdom aan armen, men krijgt wat men verdient. Op welke manier moet ik u vereren, vergeeft u mij alstublieft mijn fouten.
Sjankar ho sankatt ké naasjan, wieghna wienaasjan mangal kaaran. Yogie yatie moenie dhyaan lagaaway, Sjaarad Naarad sjiesj nawaaway.
O heer, weest u de verdrijver van problemen, de vernietiger van hindernissen en de schenker van geluk. De yogie’s, yatie’s en moenie’s mediteren op u, Sjaardaa en Naarad buigen hun hoofd voor u. (Yogie, yatie en moenie zijn namen voor spiritueel hoogstaande personen. Yogie is diegene die naar éénheid streeft, yatie die zijn zintuigen beheerst en moenie die zwijgt en diep nadenkt. Sjaardaa is een andere naam voor Saraswatie, de gemalin van Brahmaa en Naarad is een zeer wijze asceet onder de godheden.)
Namo, namo djay namah Sjiewaayé, soer Brahmaadiek paar na paayé. Djo yah paatth karé man laayie, taa par hot hay Sjambhoe sahaayie.
Ontvangt u mijn groet, hulde o Sjiew-djie, zelfs Brahmaa en anderen kunnen uw grootheid niet omvatten. Degene die dit aandachtig leest, kan rekenen op uw hulp.
Rienyaa djo koyie ho adhiekaarie, paatth karé so paawan-haarie. Poetrahien hon kie iekchhaa karé djoyie, niesjchay Sjiew prasaad téhie hoyie.
Wie door schulden of andere lasten wordt getergd, raakt bevrijd door het lezen. Kinderlozen die innig naar een kind verlangen zullen ongetwijfeld de genade van Sjiew-djie ontvangen.
Panddiet trayodasjie ko laawé, dhyaan poerwak hom karaawé. Tryodasjie wrat karé hamesjaa, tan nahie taaké rahay kalesjaa.
Indien men op trayodasjie met een panddiet een vuuroffer ter ere van Sjiew-djie houdt en steeds op die dag vast, zullen obstakels uit het lichaam verdwijnen.
Sjankar sanmoekh paatth soenaawé, man kram wachan sé dhyaan lagaawé. Djanam djanam ké paap nasaawé, ant waas Sjiewpoer mé paawé.
Als men de heilige teksten tegenover Sjiew-djie reciteert, uit het diepste met woord en daad op Sjiew-djie mediteert, zal bevrijdt raken van zonden uit vele levens en zal na de dood een plaats in Sjiew-poer verkrijgen. (Sjiew-poer is de plaats van Sjiew-djie).
Eind-dohaa
Niet ném oetthie praat-hie, paatth karé chaalies. Toem merie mano-kaamnaa poernn karo Djagdiesj. Magsar chhawie hémant rietoe Bradjmohan bakhaan, stoetie chaaliesaa Sjiew hie, poern kien kalyaan.
Lees deze chaaliesaa geregeld vroeg in de ochtend, diepste verlangens zullen dan vervuld raken. Op de zesde dag van de maand Magsar, in het koude jaargetijde, dichtte Bradjmohan deze chaaliesaa, een lofzang ter ere van Sjiew-djie, met diens zegen.
Vertaling: Sjaam Mangal